Jurisprudentie

  • Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de gevoegde zaken 11/00743 tot en met 11/00746 op
    03 januari 2013 op het hoger beroep tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken AWB
    09/4849 tot en met AWB 09/4852 van de rechtbank Haarlem (www.inenuitvoer.nl:
    2011-3737
    ), geoordeeld dat de cocktailsnacks met toepassing van indelingsregel 1
    moeten worden ingedeeld als 'andere bakkerswaren' van post 1905 van de Gecombineerde
    nomenclatuur. Twee van de vier afgeven bindende tariefinlichtingen voor de
    cocktailsnacks kunnen niet in stand blijven omdat de daarin aangegeven
    postonderverdeling ziet op gezouten producten terwijl de onderhavige goederen gezoet
    zijn.

  • Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de gevoegde zaken 11/00747 en 11/00748 op 03
    januari 2013 op het hoger beroep tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken AWB
    09/4858 en AWB 09/4859 van de rechtbank Haarlem (IUN (2011-3738) geoordeeld dat
    cocktailsnacks met toepassing van indelingsregel 1 moeten worden ingedeeld als
    'andere bakkerswaren' van post 1905 van de Gecombineerde nomenclatuur. De bindende
    tariefinlichtingen voor de cocktailsnacks kunnen niet in stand blijven omdat de
    daarin aangegeven postonderverdeling ziet op gezouten producten terwijl de
    onderhavige goederen gezoet zijn.

  • In de gevoegde zaken 11/00696, 11/00697 en 11/00698 heeft het Gerechtshof Amsterdam
    op 10 januari 2013 uitspraak op het hoger beroep gedaan tegen de uitspraak in de
    zaken met kenmerken AWB 10/2746, 10/2747 en 10/2659 van de rechtbank Haarlem (hierna:
    de rechtbank). In geding is de indeling van een draadloos muzieksysteem. Het Hof
    overweegt dat de goederen op grond van de bestemming, zijnde een objectief
    indelingscriterium, moeten worden ingedeeld onder post 8519 89 19 van de
    Gecombineerde Nomenclatuur.

  • Op 17 januari 2013 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de zaak C-361/11
    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU,
    ingediend door de Rechtbank Haarlem (Nederland). Bij het onderzoek van de
    prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk doen
    aan de geldigheid van verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19
    september 2008 tot wijziging de Gecombineerde Nomenclatuur, voor zover deze
    verordening multifunctionele printers als die welke in het hoofdgeding aan de orde
    zijn, die zijn vervaardigd door samenvoeging van een laserprint- en een scanmodule,
    beschikken over een kopieerfunctie en in april 2009 in het vrije verkeer zijn
    gebracht, indeelt onder postonderverdeling 8443 31 91 van de gecombineerde
    nomenclatuur (versie verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000).

  • Belanghebbende is importeur. Zij betaalde bedragen, aangeduid als commissie aan F.
    Vaststaat dat de door F voor belanghebbende verrichte werkzaamheden bestaan uit het
    nemen van monsters, verrichten van kwaliteitscontroles, controle van de goederen voor
    verzending, het samenstellen van alle benodigde documenten, boekingen verrichten en
    de verzending verzorgen. F is met betrekking tot de litigieuze transacties niet
    opgetreden als vertegenwoordiger van belanghebbende bij de aankoop van goederen. In
    hoger beroep is in geschil of de bedragen, aangeduid als 'fee for conduct production'
    zijn aan te merken als inkoopcommissies in de zin van artikel 32, lid 4, en artikel
    33, onder e, van het Communautair douanewetboek (hierna CDW) die niet tot de
    douanewaarde behoren, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist. Het
    Gerechtshof Amsterdam concludeert in de zaken 09/00404 tot en met 09/00425 op 22
    december 2011 dat geen sprake is van inkoopcommissies in de zin van artikel 32, lid
    4, en artikel 33, onder e, van het CDW. Ten aanzien van de verbindendheid van artikel
    54 Douanebesluit concludeert het Hof dat artikel 3 van de Douanewet, bezien in
    samenhang met de artikelen 1 en 2, van deze wet voldoende basis bieden om de in
    artikel 201, lid 3 van het CDW genoemde nationale bepalingen op te nemen in artikel
    54 van het Douanebesluit. Dat de regeling van principiële betekenis is doet hier niet
    aan af. Steun voor dit oordeel vindt het Hof in de parlementaire geschiedenis van
    artikel 3 van de Douanewet. Het Hof acht het aannemelijk dat belanghebbende wist of
    redelijkerwijs had moeten weten dat de verstrekte gegevens voor de opstelling van de
    douaneaangifte verkeerd waren. Belanghebbende is derhalve terecht als schuldenaar
    aangemerkt. De hoger beroepen van belanghebbende zijn ongegrond. De uitspraken van de
    Rechtbank Haarlem met kenmerk AWB 08/1522 tot en met AWB 08/1526, AWB 08/1528 tot en
    met 08/1539, AWB 08/1541, AWB 08/1542, AWB 08/1544, AWB 08/1545 en AWB 08/1547 werden
    door het Hof Amsterdam bevestigd. In cassatie is de vraag aan de orde of deze
    aanwijzing rechtsgeldig in het Douanebesluit kon worden opgenomen dan wel of de
    aanwijzing had moeten geschieden bij een wet in formele zin. De conclusie van de PG
    in zaaknr. CPG 12/00576 van 22 november 2012 strekt tot ongegrondverklaring van het
    beroepschrift in cassatie van belanghebbende.