Belanghebbende is importeur. Zij betaalde bedragen, aangeduid als commissie aan F.
Vaststaat dat de door F voor belanghebbende verrichte werkzaamheden bestaan uit het
nemen van monsters, verrichten van kwaliteitscontroles, controle van de goederen voor
verzending, het samenstellen van alle benodigde documenten, boekingen verrichten en
de verzending verzorgen. F is met betrekking tot de litigieuze transacties niet
opgetreden als vertegenwoordiger van belanghebbende bij de aankoop van goederen. In
hoger beroep is in geschil of de bedragen, aangeduid als 'fee for conduct production'
zijn aan te merken als inkoopcommissies in de zin van artikel 32, lid 4, en artikel
33, onder e, van het Communautair douanewetboek (hierna CDW) die niet tot de
douanewaarde behoren, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist. Het
Gerechtshof Amsterdam concludeert in de zaken 09/00404 tot en met 09/00425 op 22
december 2011 dat geen sprake is van inkoopcommissies in de zin van artikel 32, lid
4, en artikel 33, onder e, van het CDW. Ten aanzien van de verbindendheid van artikel
54 Douanebesluit concludeert het Hof dat artikel 3 van de Douanewet, bezien in
samenhang met de artikelen 1 en 2, van deze wet voldoende basis bieden om de in
artikel 201, lid 3 van het CDW genoemde nationale bepalingen op te nemen in artikel
54 van het Douanebesluit. Dat de regeling van principiële betekenis is doet hier niet
aan af. Steun voor dit oordeel vindt het Hof in de parlementaire geschiedenis van
artikel 3 van de Douanewet. Het Hof acht het aannemelijk dat belanghebbende wist of
redelijkerwijs had moeten weten dat de verstrekte gegevens voor de opstelling van de
douaneaangifte verkeerd waren. Belanghebbende is derhalve terecht als schuldenaar
aangemerkt. De hoger beroepen van belanghebbende zijn ongegrond. De uitspraken van de
Rechtbank Haarlem met kenmerk AWB 08/1522 tot en met AWB 08/1526, AWB 08/1528 tot en
met 08/1539, AWB 08/1541, AWB 08/1542, AWB 08/1544, AWB 08/1545 en AWB 08/1547 werden
door het Hof Amsterdam bevestigd. In cassatie is de vraag aan de orde of deze
aanwijzing rechtsgeldig in het Douanebesluit kon worden opgenomen dan wel of de
aanwijzing had moeten geschieden bij een wet in formele zin. De conclusie van de PG
in zaaknr. CPG 12/00576 van 22 november 2012 strekt tot ongegrondverklaring van het
beroepschrift in cassatie van belanghebbende.