Jurisprudentie

  • Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het Productschap ten
    onrechte de aanvraag van eiseres voor een invoercertificaat heeft afgewezen. In het
    bijzonder houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of eiseres producten die
    onder GN-codes 0207 of 0210 vallen heeft verwerkt tot producten die vallen onder
    GN-code 1602. Volgens het Gerechtshof Amsterdam in zaaknr. 09/00797 (datum 3 februari
    2011) ligt het op de weg van belanghebbende, die voor de eerste keer een aanvraag
    voor een invoercertificaat heeft ingediend, op het moment van indiening van haar
    aanvraag te bewijzen dat de door haar in de referentieperioden geproduceerde goederen
    voldoen aan de voorwaarden van de Verordening. Aan de hand van de door belanghebbende
    overgelegde specificaties van de gebruikte grondstoffen kan niet met voldoende
    zekerheid worden vastgesteld dat de goederen waarneembaar met het blote oog of
    duidelijk waarneembaar aan de smaak, inwendig of over de totale oppervlakte zijn
    gekruid. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende noch
    bij de indiening van haar aanvraag, noch op een later moment, heeft bewezen dat zij
    in de referentieperioden ten minste 1.000 ton vlees van pluimvee van de GN-codes 0207
    of 0210 heeft verwerkt tot onder Verordening 2777/75 vallende bereidingen op basis
    van vlees van pluimvee van GN-code 1602. Het Productschap heeft op goede gronden het
    gevraagde invoercertificaat geweigerd.

  • In de zaak 07/13304bis heeft de Hoge Raad op 25 februari 2011 arrest gewezen op het
    beroep in cassatie van Gaston Schul B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de
    uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 oktober 2007, nr. 07/73 DK. In deze
    zaak betrof het uitnodigingen tot betaling van douanerechten, na beantwoording van de
    door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie gestelde vraag
    (HvJ EG 15 juli 2010, Gaston Schul BV, C-354/09, www.inenuitvoer.nl: 2010-1136).
    Volgens de Hoge Raad maken nagevorderde douanerechten geen deel uit van de
    douanewaarde indien de verkooptransactie onder de conditie 'delivered duty paid’
    plaatsvond. Daaraan doet niet af dat verkoper en koper bij het vaststelling van de
    koopprijs - ten onrechte - ervan zijn uitgegaan dat geen douanerechten verschuldigd
    zouden worden.

  • In de zaak 10/00389 oordeelt het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2011 dat niet
    kan worden gesteld dat de Israëlische autoriteiten zich hebben vergist. De importeurs
    die bewijzen van oorsprong overleggen in het kader van de Associatieovereenkomst
    tussen de EU en Israël, zijn ervan in kennis gesteld dat, wanneer uit die bewijzen
    blijkt dat de goederen van oorsprong zijn uit steden, dorpen of industriezones die
    sinds 1967 onder Israëlisch bestuur zijn geplaatst, een preferentiële behandeling zal
    worden geweigerd. De Commissie heeft ter zake een bericht gepubliceerd. Daardoor kan
    eiseres op het punt van de preferentie niet meer de goede trouw inroepen. Het door
    belanghebbende aangehaalde arrest Hoge Raad 25 september 2009, nr. 07/10290, betreft
    een situatie waarin de belanghebbende jarenlang een repeterende stroom van aangiften
    van soortgelijke goederen heeft gedaan, waarbij de douane gemiddeld twee tot drie
    keer per jaar tot daadwerkelijke opname van de goederen is overgegaan, zonder dat dit
    tot correcties van de gehanteerde tariefindeling heeft geleid. Een vergelijkbare
    situatie doet zich in casu evenwel volgens het Gerechtshof Amsterdam niet voor.

  • In haar arrest van 18 februari 2011 heeft de Hoge Raad in de zaak 09/02818 arrest
    gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de
    uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 april 2009, nr. 05/53 DK.

  • In het arrest in de zaak C-494/09 heeft het Hof van Justitie op 17 februari 2011
    geoordeeld ter zake van de wijze van toewijzing van tariefcontingenten. Het verzoek
    om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 239 CDW en de
    artikelen 308 bis tot en met 308 quater en 905 van verordening (EEG) nr. 2454/93
    ('uitvoeringsverordening') ter zake van de uitsluiting van Bolton van een
    tariefcontingent dat werd geopend op zondag 1 juli 2007, een dag waarop de Italiaanse
    douanekantoren gesloten waren, en was uitgeput op de dag zelf waarop het werd
    geopend.