Jurisprudentie

  • In een geschil of de UTB’s terecht aan eiseres zijn uitgereikt heeft de Rechtbank
    Haarlem op 4 november 2011 in de zaaknrs. AWB 10/5246, 11/5271 tot en met 11/5274
    10/5246, 11/5271 arrest gewezen. In geschil of eiseres de juiste douanewaarde heeft
    toegepast bij het doen van de aangiften waarop de UTB’s betrekking hebben. Tevens is
    in geschil of bij de oplegging van de in geding zijnde UTB’s het verdedigingsbeginsel
    is geschonden. Voorts is in geschil of de UTB’s zijn opgelegd in strijd met artikel
    220, tweede lid, sub b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW). Tot slot is
    in geschil of verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

  • De bestuursrechtelijke kamer van het hooggerechtshof van de Republiek Letland heeft
    in het administratieve geding tussen SIA 'Kurcums Metal', verzoekster, en de Valsts
    ieņēmumu dienests (belastingdienst), verweerster besloten de volgende prejudiciële
    vragen te stellen over de indeling van kabels die bestaan uit polypropyleen en
    staaldraad (zaaknr. C-558/11 van 21 oktober 2011).

  • In de zaak C‑409/10 betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing in de
    procedure Hauptzollamt Hamburg-Hafen tegen Afasia Knits Deutschland GmbH heeft het
    Hof van Justitie op 15 december 2011 arrest gewezen. Het verzoek om een prejudiciële
    beslissing betreft de uitlegging van artikel 32 van Protocol nr. 1 bij bijlage V van
    de Partnerschapsovereenkomst tussen de ACS-staten en de EG.

  • De Hoge Raad heeft in de zaak Nr. 09/02995 op 28 oktober 2011 arrest gewezen op het
    beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) alsmede het beroep in
    cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof
    te Amsterdam van 25 juni 2009, nr. P08/00155 DK (www.inenuitvoer.nl: 2009-1093-JUR),
    betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten. Het Hof heeft geoordeeld
    dat de Inspecteur ten onrechte de in artikel 181bis, lid 2, van de
    Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: UCDW) dwingend
    voorgeschreven, met waarborgen omklede procedure niet heeft nageleefd. Dit verzuim
    weegt echter naar 's Hofs oordeel niet zo zwaar dat de uitnodigingen tot betaling op
    grond daarvan moeten worden vernietigd. Naar het oordeel van het Hof is voldoende dat
    de zaak wordt terugverwezen naar de Inspecteur, zodat deze de procedure van artikel
    181bis, lid 2, laatste volzin, UCDW alsnog kan toepassen. Het middel betoogt in de
    eerste plaats dat belanghebbende nimmer een beroep heeft gedaan op de in artikel
    181bis, lid 2, UCDW voorgeschreven procedureregel, zodat het Hof, aldus het middel,
    met zijn vermelde oordelen buiten de rechtsstrijd is getreden. Artikel 181bis, lid 2,
    UCDW behelst een procedure die ziet op de voorbereiding van de besluitvorming door de
    douaneautoriteiten. Uit de uitspraak van het Hof of de stukken van het geding blijkt
    niet dat belanghebbende over schending van deze regel heeft geklaagd. Door niettemin
    te oordelen dat de Inspecteur artikel 181bis, lid 2, UCDW niet heeft nageleefd, dat
    dit reden is de uitspraak op bezwaar te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar
    de Inspecteur is het Hof mitsdien buiten de grenzen van het geschil getreden. Het
    middel slaagt in zoverre. Het behoeft voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad
    verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond, vernietigt de
    uitspraak van het Hof, en wijst het geding terug naar het Gerechtshof te Amsterdam
    ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

  • In zaak C11/10 heeft het Hof van Justitie op 17 februari 2011 arrest gewezen
    betreffende een prejudiciële vraag, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden
    (www.inenuitvoer.nl: 2009-410, 2009-0080-JUR, 2008-0113-JUR, 2005-1715-JUR en
    2011-2443). Het Hof oordeelt dat een op de INN lijst van stoffen in bijlage 3 in het
    derde deel van diezelfde bijlage I vermelde farmaceutische stof, waaraan andere, met
    name farmaceutische, stoffen zijn toegevoegd, niet meer in aanmerking kan komen voor
    de vrijstelling van douanerechten die van toepassing zou zijn geweest indien die stof
    zich in zuivere vorm had bevonden. De Hoge Raad heeft op 21 oktober 2011 in zaaknr.
    08/00403bis arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
    Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2007,
    nr. 06/18 DK, betreffende aan Marishipping and Transport B.V. te Hoogvliet (hierna:
    belanghebbende) gerichte uitnodigingen tot betaling, na beantwoording van de door de
    Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie
    gestelde vragen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de
    uitspraak van het Hof, en verwijst het geding terug naar het Gerechtshof te Amsterdam
    ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.