Eiseres heeft aangiften voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer gedaan
van zendingen kleding en deze daarbij aangegeven onder een goederencode van de
hoofdstukken 61 en 62 van de gecombineerde nomenclatuur. Eiseres heeft hierbij
verzocht om toepassing van een preferentiële tariefmaatregel en heeft daarbij
certificaten van oorsprong, Form A, overgelegd waarop als land van oorsprong
Bangladesh is vermeld. De aangiften zijn administratief afgedaan. In 2009 heeft het
OLAF, het antifraudebureau van de Europese Commissie, een onderzoek uitgevoerd in
Bangladesh naar de authenticiteit en/of geldigheid van Form’s A afgegeven met
betrekking tot kleding ingedeeld onder hoofdstukken 61 en 62 van het Geharmoniseerd
Systeem. In geschil is of de UTB’s terecht zijn opgelegd. Primair is in geschil of de
boekingen achteraf achterwege hadden moeten blijven op grond van artikel 220, tweede
lid, sub b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW). Subsidiair is in
geschil of verweerder bevoegd was om de UTB’s uit te reiken. Met betrekking tot de
UTB in de zaak 11/757 is ook in geschil of verweerder het verdedigingsbeginsel heeft
geschonden. De Rechtbank Haarlem op 6 februari 2012 heeft in de gevoegde zaken AWB
11/755 t/m 11/758 geoordeeld dat de UTB's terecht zijn uitgereikt. De formele regels
zijn niet geschonden (beroepen ongegrond).