Jurisprudentie

  • In zaak C‑227/11 betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend
    door de Rechtbank Haarlem (Nederland) bij beslissing van 20 april 2011, bij het Hof
    ingekomen op 16 mei 2011, heeft het Hof van Justitie op 19 januari 2012 beschikking
    gewezen. Daarbij heeft het Hof geoordeeld dat de gecombineerde nomenclatuur, aldus
    moet worden uitgelegd dat netwerk analyzers zoals die aan de orde in het hoofdgeding
    kunnen worden ingedeeld onder postonderverdeling 9030 40 90 van de gecombineerde
    nomenclatuur in de 2005-versie, of onder postonderverdeling 9030 40 00 van de
    gecombineerde nomenclatuur in de 2006-versie, naargelang van de datum waarop zij zijn
    ingevoerd, mits deze toestellen naar hun wezen zijn bestemd om elektrische grootheden
    te meten of te verifiëren. Het staat aan de nationale rechter dit na te gaan. Is dit
    niet het geval, dan moeten deze toestellen worden ingedeeld onder postonderverdeling
    9031 80 39 van de gecombineerde nomenclatuur in de versie die voortvloeit uit
    Verordening (EG) nr. 1810/2004, of onder postonderverdeling 9031 80 38 van de
    gecombineerde nomenclatuur in de versie die voortvloeit uit Verordening (EG) nr.
    1719/2005, naargelang van de datum waarop zij zijn ingevoerd.

  • De Rechtbank Haarlem heeft in de zaak 11/1938 op 22 maart 2012 geoordeeld over de
    indeling van een zogenoemde headset. Dat de headset bestemd is om (uitsluitend) te
    worden gebruikt voor communicatie met toestellen voor lijntelefonie, zoals door
    eiseres is gesteld, is onvoldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank acht dit
    voorts zeer onwaarschijnlijk. Indeling onder postonderverdeling 8518 30 20 ligt
    daarom niet in de rede. Van een telefoonhoorn als hier bedoeld, is volgens de
    rechtbank geen sprake. Met inachtneming van het hiervoor gestelde moet de headset
    worden ingedeeld onder post 8518, onderverdeling 8518 30 95. Het beroep dient
    ongegrond te worden verklaard.

  • De Rechtbank Haarlem heeft in de zaak 11/2351 op 22 maart 2012 geoordeeld over de
    indeling van een zogenoemde headset. Dat de headset bestemd is om (uitsluitend) te
    worden gebruikt voor communicatie met toestellen voor lijntelefonie, zoals door
    eiseres is gesteld, is onvoldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank acht dit
    voorts zeer onwaarschijnlijk. Indeling onder postonderverdeling 8518 30 20 ligt
    daarom niet in de rede. Van een telefoonhoorn als hier bedoeld, is volgens de
    rechtbank geen sprake. De headset moet worden ingedeeld onder post 8518,
    onderverdeling 8518 30 95. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

  • Op 20 april 2012 heeft de Hoge Raad in de zaak Nr. 08/00309bis arrest gewezen op het
    beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het
    Gerechtshof te Amsterdam van 11 december 2007, nr. 02/06570 DK (zie IUN 2011-2774,
    2009-0293-JUR, 2008-0452-JUR, 2009-0489-JUR, 2010-423), betreffende aan Sony
    Logistics Europe B.V. (thans: Sony Supply Chain Solutions (Europe) B.V.) te Tilburg
    (hierna: belanghebbende) gerichte uitnodigingen tot betaling van douanerechten, na
    beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van
    Justitie van de Europese Unie gestelde vragen ter zake van de uitleg van de artikelen
    5 en 12 CDW; artikelen 10 en 11 van de Toepassingsverordening CDW. De aangever kan
    zich niet op de tariefinlichting van een met haar gelieerde opdrachtgever beroepen.
    Aan een met het Unierecht strijdige passage uit het Handboek Douane kan geen
    vertrouwen worden ontleend.

  • Tussen partijen is niet in geschil dat de ingevoerde matrassen moeten worden
    ingedeeld onder GN-code 6306 4900 en niet onder de door belanghebbende in zijn
    aangiften vermelde GN-code 9404 2190. Wel is evenals bij de rechtbank in geschil of
    belanghebbende recht heeft op terugbetaling of kwijtschelding van de douanerechten,
    omdat deze zijn geboekt in strijd met het CDW, hetgeen belanghebbende stelt doch de
    inspecteur bestrijdt. Naar het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam is in de zaak
    11/00596 (datum uitspraak 05-04-2012) geen sprake van een vergissing in de zin van
    artikel 220, lid 2, onder b, van het CDW, zodat geen grond bestaat om af te zien van
    navordering. De inspecteur heeft de gevraagde terugbetaling op de voet van artikel
    236 CDW daarom terecht geweigerd. Belanghebbende heeft geen hoger beroep ingesteld
    tegen het oordeel van de rechtbank over de toepassing van artikel 239 CDW, zodat het
    Hof zich hierover niet kan uitspreken.